TDC is een programma van Enabel, het Belgisch Ontwikkelingsagentschap.

Catwalk-Enabel (55 of 226)

Naar meer ethische kleding

Al vele jaren horen we dat onze manier van consumeren negatieve gevolgen heeft voor mens en milieu. De instorting van het Rana Plaza in 2013 die de dood betekende van meer dan 1.100 werknemers die voor grote kledingwinkels werkten, bracht de ontstellende arbeidsomstandigheden in sweatshops aan het licht. 

Op 27 september 2022 organiseerde Enabels TDC een conferentie over ethische kleding, gevolgd door een modeshow. Het event werd bijgewoond door meer dan 150 mensen. Twee vragen stonden centraal in de debatten: zijn de arbeidsomstandigheden in de textielindustrie verbeterd sinds de instorting van Rana Plaza? En is “Made in Europe” een garantie voor fatsoenlijk werk?

Is de situatie in Bangladesh sindsdien veranderd? 

Zoé Dubois van achAct: “De instorting van het Rana Plaza was een zeer grote schok, maar betekende tegelijk ook een zeer concrete stap voorwaarts met de komst van het Bangladesh Working Conditions Agreement. Al gaat het in dit akkoord alleen over de veiligheid van de gebouwen, niet over het leefloon van de arbeiders. De overeenkomst verplicht de ondertekenende bedrijven tot drie zaken. Ze moeten hun hun onderaannemers in Bangladesh bekend te maken – wat al niet evident is in een zeer ondoorzichtige industrie, ze moeten onafhankelijke veiligheidsaudits uitvoeren van de fabrieken die de merken bevoorraden, en ze moeten financieel bijdragen aan het herstel van fabrieken wanneer er veiligheidsproblemen worden geconstateerd.” 

De opvolger van dit akkoord, de Internationale Overeenkomst inzake gezondheid en veiligheid in de textiel- en kledingindustrie, trad in september 2021 in werking. Deze nieuwe overeenkomst heeft niet alleen betrekking op veiligheidskwesties, maar ook op de gezondheid van de werknemers. Het wordt uitgevoerd door de Ready-Made-Garnement (RMG) Sustainability Council (RSC), een onafhankelijk tripartiet orgaan bestaande uit merken, vakbonden en vertegenwoordigers van de industrie. “Het is de bedoeling dat het wordt uitgebreid tot andere landen, want uiteraard is Bangladesh niet het enige land met veiligheidsproblemen bij de productie van gebouwen. Er zijn veel aanvragen, bijvoorbeeld om de overeenkomst uit te breiden tot Pakistan,” zegt Zoé Dubois. 

Helaas is ‘Made in Europe’ geen garantie

Als je verhalen hoort over de situatie van vrouwelijke werknemers aan de andere kant van de wereld, is het verleidelijk om “Made in Europe” te zien als een garantie voor goede arbeidsomstandigheden. Bojana Tamindžija, Servisch lid van de Schone Kleren Campagne, wijst echter op de deplorabele situatie in Oost-Europese landen: “Na het uiteenvallen van de Sovjet-Unie, aan het einde van het Oostblok, zagen we een massale vernietiging van de lokale economie. We werden een soort goedkope arbeidspool. In Servië bijvoorbeeld hebben we tussen 2001 en 2009 65% van de banen in de industrie verloren. De werkloosheid is enorm wat het voor bedrijven gemakkelijk maakt om de situatie uit te buiten. Door de lage lonen zijn de meeste werknemers gedwongen een andere baan te nemen. Vrouwen hebben vaak twee banen bovenop de gezinslasten zoals de zorg voor kinderen en huishoudelijk werk. We hebben te maken met een fenomeen van tijdsarmoede, omdat deze vrouwen voor niets anders tijd hebben dan om te werken, zowel thuis als buitenhuis om geld te verdienen.

Leefbaar loon: een sleutelelement voor ethische mode

“De landen van Oost-Europa concurreren dus met elkaar om investeerders aan te trekken in een context van zeer hoge werkloosheid. Veel regeringen verstrekken subsidies om buitenlandse bedrijven aan te trekken. In Servië bijvoorbeeld gaf de regering het bedrijf Geox 10.000 euro voor elke nieuwe baan.  Er is een soort “race naar de bodem” aan de gang die resulteert in lagere lonen en zwakkere sociale wetgeving. De wettelijke minimumlonen weerspiegelen helemaal niet de kosten van levensonderhoud. Ze worden onderhandeld tussen bedrijven en onze regeringen. Daarom hebben we een ‘grensoverschrijdend’ leefloon berekend, een concept dat in onze regio’s totaal onbekend is,” legt Bojana Tamindžija uit.

Een leefbaar loon is wat een werknemer nodig heeft om zijn of haar gezin te onderhouden (water, voedsel, kleding, huisvesting, scholing en gezondheidszorg, inclusief een kleine reserve om een tegenslag te verwerken). “Wat erg schokkend is, is dat het leefbaar loon dat we hebben vastgesteld drie keer zo hoog is als wat werknemers vandaag verdienen. In Oekraïne moest je voor de oorlog 60 minuten werken om genoeg geld te hebben voor een liter melk. Als je in Duitsland het minimumloon verdient, hoef je maar 6 minuten te werken om er een te kopen. In veel landen duurt dat 30 tot 40 minuten. Dit geeft een idee van de verschillen in lonen maar ook in levensomstandigheden.

Veranderingen nodig op 3 niveaus

Het is dus het bedrijfsmodel, ongeacht de geografische locatie, en ons koopgedrag dat moet veranderen. Volgens Tatiana De Wée van Fashion Revolution Belgium moeten de veranderingen plaatsvinden op politiek, consumenten- en industrieniveau.

“Allereerst moet er op politiek niveau wetgeving komen rond de zorgplicht van bedrijven ten aanzien van mensenrechten en milieu. Ten tweede pleiten wij voor een cultuuromslag op het niveau van de consument. De meeste mensen weten niet waar de kleren die ze kopen vandaan komen, wie ze gemaakt heeft, en ze stellen geen vragen over de prijs. We hoeven niet altijd duurzame kleding te kopen, die erg duur kan zijn. Onze kledingbehoeften moeten worden gezien als een piramide, net zoals er een voedselpiramide is. We moeten eerst kijken wat in onze kleerkast ligt, want we dragen lang niet al onze kleren, en zien hoe we ze dagelijks kunnen hergebruiken. Wij kunnen ook andere praktijken ontwikkelen. Als we bijvoorbeeld een jurk nodig hebben voor één avond kunnen we overwegen die te huren in plaats van te kopen. We kunnen ruilen, lenen en ook kleding repareren. En ten derde moet de industrie natuurlijk volgen, vooral als het gaat om het betalen van een leefbaar loon aan de werknemers.”

De EU wil wetgeving om bedrijven te dwingen rekening te houden met mensenrechten en milieu.

Op politiek niveau, als het gaat om handelswetgeving, heeft Europa de bovenhand. In april 2020 kondigde de Europese Commissie een wetgevingsinitiatief aan inzake maatschappelijk verantwoord ondernemen, met name via een zorgvuldigheidsplicht (due diligence). Dit is een verplichting voor ondernemingen om de negatieve effecten van hun activiteiten (of die van hun onderaannemers en leveranciers) op de mensenrechten en het milieu op te sporen, te voorkomen, te beperken en daarover te rapporteren. 

Wat zijn de uitdagingen en wat is er nodig om deze ontwerp-richtlijn nog doeltreffender te maken?

Voor Bojana Tamindžija is het duidelijk dat het bij dergelijke wetgeving in de eerste plaats gaat om “een betere verdeling van de winsten, want als je kijkt naar het verschil tussen de lonen die vrouwelijke werknemers ontvangen en de winsten die de mode-industrie maakt, moet dat ophouden. Het is echt niet in evenwicht. En natuurlijk moet een hele reeks zaken worden opgenomen zoals betere arbeidsomstandigheden, maar ook een effectief en robuust klachtenmechanisme zodat werknemers weten tot wie ze zich moeten wenden wanneer ze problemen hebben in bepaalde waardeketens. Het voorstel dat op tafel ligt, gaat niet ver genoeg. Het moet gelden voor alle bedrijven, ongeacht hun omvang, en zich richten op de hele waardeketen, tot en met de onderaannemers. Het proces moet transparant zijn en bovenal moet in de wetgeving het recht op een leefbaar loon worden opgenomen, omdat dit gekoppeld is aan een eerlijke verdeling van de winst”, aldus Bojana Tamindžija.

Duurzaamheidsmanager bij Stanley/Stella Michel Hublet geeft aan dat als de wetgeving voor alle bedrijven geldt “er ook rekening moet worden gehouden met de verschillen tussen grote en kleine bedrijven. Grotere ondernemingen beschikken over veel meer financiële middelen en personeel om opvolging te verzekeren dan kleinere ondernemingen. Stanley/Stella heeft een beperkt aantal leveranciers en heeft kantoren in Bangladesh waardoor wij heel dicht bij onze fabrieken kunnen zijn, maar dit is niet noodzakelijk het geval voor alle bedrijven, voor wie het heel ingewikkeld is om dit hele zorgplichtproces op te zetten. Politici maar ook ngo’s hebben een rol te spelen om de samenwerking tussen leveranciers en bedrijven aan te moedigen. We hebben platformen nodig oom samen te kunnen werken en de dingen te verbeteren.”

Voor Zoé Dubois is “het uitvoeren van due diligence op individueel niveau door bedrijven erg ingewikkeld. Structurele problemen zullen niet worden opgelost door vrijwillige maatregelen op individueel niveau alleen. Daarom pleiten wij voor overeenkomsten, zoals de Internationale Overeenkomst over Bangladesh, die bedrijven aan tafel te krijgen om collectief deel te nemen aan de rehabilitatie van fabrieken. Hetzelfde geldt voor de wetgeving inzake zorgplicht zodat bedrijven aansprakelijk kunnen worden gesteld voor hun aankopen en bedrijfspraktijken. Jarenlange vrijwillige maatregelen hebben immers geen verandering gebracht. De slechte arbeidsomstandigheden in Bangladesh zijn niet alleen toe te schrijven aan Bangladesh zelf, ze zijn ook het resultaat van de druk om de lonen zeer laag te houden, om investeerders te blijven aantrekken… Ook bedrijven hebben hierin een rol te spelen, in de aankooppraktijken die zij hun leveranciers opleggen en in de druk die zij uitoefenen op staten en leveranciers met de dreiging van verplaatsing. Ethiopië is vandaag bijvoorbeeld het nieuwe Eldorado op vlak van textiel omdat het nog goedkoper is dan Bangladesh. 

Sommige bedrijven gaan in de goede richting

Aan bedrijfszijde ziet Michel Hublet verschillende uitdagingen om de transparantie en de arbeidsomstandigheden in de toeleveringsketen van kleding daadwerkelijk te verbeteren. “Het eerste element houdt verband met de complexiteit van de waardeketen. Als ik het voorbeeld neem van Stanley/Stella, dat net zijn tiende verjaardag heeft gevierd, is ons jonge bedrijf flink gegroeid. Gezien de groei van het bedrijf zou het gemakkelijk zijn om het aantal leveranciers te vermenigvuldigen. In plaats daarvan proberen wij het aantal leveranciers te beperken zodat wij een betere controle, betrokkenheid en een langetermijnrelatie kunnen hebben. We hebben 10 leveranciers in Bangladesh en 1 in China. We hebben mensen in elke fabriek, kwaliteitscontroleurs die dagelijks in contact staan met het management en de mensen in de fabriek. We hebben ook een kantoor van 30 mensen in Bangladesh, die de fabrieken dagelijks opvolgen. Daarnaast zetten we verschillende instrumenten in, zoals audits, voordat we een nieuwe leverancier accepteren. Deze audits hebben betrekking op een aantal milieu-, sociale en veiligheidskwesties. Er zijn ook jaarlijkse controles en maandelijkse verslagen over praktijken, problemen met werknemers en arbeiders. We hebben zelfs dagelijkse rapporten over overuren, wat een groot probleem is in deze landen en we willen niet dat dit de regel wordt in de fabrieken waarmee we werken. 

De tweede uitdaging bestaat erin de samenwerking tussen de verschillende schakels van een waardeketen te versterken en verder te gaan dan het niveau van de kledingleveranciers tot de katoenvelden. Stanley/Stella zou meer dan 15.000 katoenboeren nodig hebben voor zijn kledingverkoop. Tot op het niveau van de boer geraken is inderdaad zeer complex. 

Het derde punt is het culturele verschil en het verschil in doelstellingen tussen de landen. De verhoging van de lonen van de arbeiders staat op de agenda en we hebben zelfs presentaties gegeven aan het topmanagement van fabrieken in Bangladesh om hen te vertellen dat we bereid zijn meer te betalen. Maar zo gaat het niet in zijn werk.

De minimumlonen worden om de vijf jaar vastgelegd door de handelsorganisatie (BGMEA) die niet noodzakelijkerwijs toestaat dat de lonen naar wens worden verhoogd, want als een fabriek de lonen eenzijdig verhoogt, dreigt dat tot spanningen met andere fabrieken te leiden (werknemers in andere fabrieken kunnen reageren, gaan staken, enz.). Dus het is niet zo eenvoudig. Ook hebben BGMEA en Bangladesh er belang bij de lonen laag te houden om het concurrentievermogen van het land ten opzichte van andere textielproducerende landen veilig te stellen.

Stanley/Stella werkt ook aan het einde van keten en probeert even dicht bij zijn klanten te staan als bij zijn leveranciers. “Ik denk dat ons bedrijf een van de enige is die zogenaamde ‘officiële dealers’ heeft aan wie wij eisen stellen, met name op milieugebied. Wij verkopen bijvoorbeeld GOTS-gecertificeerd biologisch katoen en vragen onze klanten om inkt te gebruiken die niet schadelijk is voor het milieu. Wij betrekken onze leveranciers en klanten in onze koolstofanalyse. Wij hebben de emissies berekend vanaf het katoenveld tot het einde van de levensduur van de producten.

Ook de overheid heeft als koper een rol te spelen bij de promotie van een meer ethische kledingproductie   

De stad Gent is een goed voorbeeld van een overheidsinitiatief op het gebied van verantwoord inkopen, vooral in de kledingsector. “Onze strategie is gebaseerd op twee assen”, verklaart Virginie Verstraete, beleidsadviseur in het team Internationale Solidariteit van de stad Gent, “enerzijds het aanbod via ons aankoopbeleid en anderzijds de vraag door sensibilisering van de Gentse burgers. We proberen die twee samen te brengen.

Eerlijke handel maakt deel uit van ons aankoopbeleid omdat het een belangrijke hefboom is voor een duurzame economie en samenleving. Wij gebruiken de Fairtradecertificering voor 4 productcategorieën bij de aankopen van de stad: voeding, natuurstenen, nieuwe technologieën en kleding. Na de instorting van het Rana Plaza vonden we het absoluut noodzakelijk om op textiel te werken. Ook omdat Gent een industrieel verleden heeft in de sector. Maar eerst hebben we een studie uitgevoerd met partners zoals VVSG (Vlaamse Vereniging van Steden en Gemeenten) om antwoord te krijgen op een aantal vragen: Is het voor leveranciers haalbaar om aan de specificaties van eerlijke handel te voldoen? Hoe ver kunnen we gaan? Aan het eind van dit onderzoek werd besloten dat eerlijke handel een belangrijk onderdeel zou zijn van de aankoop van werkkleding door de stad. 

Lessons learnt en ervaringen van de stad Gent

“Om onze ervaring te delen, hebben we een toolkit samengesteld waarin wordt uitgelegd hoe je een aanbesteding uitschrijft, hoe je leveranciers zoekt en waar je op moet letten, bijvoorbeeld of de vereiste normen realistisch zijn. 

Strenge eisen hebben is niet zo eenvoudig. Het is belangrijk om vooraf de markt te verkennen om met potentiële leveranciers uit te wisselen en te zien wat zij kunnen bieden, wat haalbaar is. Je moet een dialoog aangaan en samenwerking zoeken. Leveranciers zijn hiertoe bereid maar ze moeten ook de kans krijgen om vooruitgang te boeken. 

Het is ook belangrijk partners te vinden om de controles uit te voeren. We eisen Fairtrade- en biogecertificeerd katoen in onze aanbestedingen, maar we kunnen de controles niet zelf uitvoeren. Daarom zoeken wij onafhankelijke partners die de leveranciers kunnen controleren. Dit zijn twee belangrijke lessen die we kunnen delen.

Is het voor een bedrijf altijd gemakkelijk om te voldoen aan de specificaties van overheden die meer duurzaamheid in hun aankopen willen opnemen? Wat zijn de ondervonden moeilijkheden?

Michel Hublet: “Het grootste probleem met de publieke sector, al geldt dat ook voor de privé-sector, is het gebrek aan kennis over producten. Wat is een “duurzaam” product? We horen overal spreken over “duurzaam”, maar wat betekent het? Wat zit er achter de certificeringen waarvan de normen sterk uiteenlopen? Een tweede punt is dat de prijs helaas nog steeds de belangrijkste factor is bij overheidsopdrachten. Als de overheid duurzame producten wil, moet duurzaamheid het eerste criterium zijn bij de gunning van opdrachten, net als kwaliteit, vóór de prijs. Het mag geen “nice to have” zijn aan het eind van de prijsonderhandelingen.

De overheid moet hierover worden geïnformeerd. Een paar maanden geleden hadden we een sessie over dit onderwerp met de Brusselse parlementsleden, georganiseerd door het Enabels TDC. We legden uit wat een duurzaam product is, wat de certificeringen zijn en wat de verschillen tussen die certificeringen zijn. Het is ook belangrijk om de verschillende potentiële leveranciers te leren kennen, aangezien dit deel uitmaakt van een continu ontwikkelingsproces.

 Een campagne om met de Europese Unie aan tafel te gaan zitten

Bewustmaking van het publiek speelt ook een zeer belangrijke rol in de weg naar meer ethische productie en consumptie. De campagne ‘Good clothes, fair pay’ is rechtstreeks gericht op het leefbaar loon van vrouwelijke werknemers. “Ons doel is om samen met andere organisaties een miljoen handtekeningen te verzamelen zodat we met de Europese Unie aan tafel kunnen gaan zitten en druk kunnen uitoefenen want op dit moment zien we dat het leefbaar loon een struikelblok is in de wetgeving die wordt voorbereid over de zorgplicht van bedrijven, die niet ver genoeg gaat”, legt Tatiana De Wée uit.

Conclusie

De uitbuiting van werknemers en het milieu is geen kwestie van geografie, maar van bedrijfsmodellen, van de regels van het “spel” en van gedrag dat moet veranderen. De documentaire “Open Secret : au cœur de la mode made in UK” toont de rampzalige arbeidsomstandigheden waaronder bijna 10.000 mensen kleding maken in Leicester, de historische stad van de Britse textielindustrie. Het herinnert ons eraan dat “Made in Europe” geen garantie is.

Het respecteren van de rechten van de werknemers in de textielindustrie en het betalen van een loon dat hen in staat stelt waardig te leven vereist verbintenissen van iedereen: van staten, via bindende wetgeving en een verantwoord aankoopbeleid; van bedrijven, via meer transparantie in de toeleveringsketens en aankooppraktijken die de mensenrechten en het milieu respecteren; en van burgers/consumenten die – in plaats van de voorkeur te geven aan zeer goedkope kleding – kunnen inzetten op de kwaliteit van kleding die langer meegaat, betere lonen mogelijk maakt en minder vervuiling veroorzaakt aan het einde van de keten. Dat zijn we verschuldigd aan de duizenden mensen die de kleding produceren en maken die ons beschermt en bijdraagt aan het beeld dat we naar anderen sturen.

Samuel Poos 
Coordinator Trade for Development Centre – Enabel 

– Hoofding: van links naar rechts : Boyana Tamindžija, Zoé Dubois, Michel Hublet, Virginie Verstraete et Tatiana De Wée © Morgane Gielen. 
Zoé Dubois (achACT) © Morgane Gielen
– Tatiana De Wée (Fashion Revolution) © Morgane Gielen
Boyana Tamindžija (Clean Clothes Campaign) © Morgane Gielen
– Michel Hublet (Stanley/Stella)
© Morgane Gielen
– Virginie Verstraete (Stad Gent)
© Morgane Gielen
 
Facebook
Twitter
LinkedIn
WhatsApp
Email
Print

Deze website gebruikt cookies om uw gebruikerservaring zo aangenaam mogelijk te maken.